|
||||||||
Het muziekgenre waarin Estela de María actief is, de zogeheten Copla, is een eeuwenoud genre, dat sinds de jaren ’30 van vorige eeuw -met het wijd verspreid geraken van opnamemogelijkheden- aan een heuse revival toe is. In onze termen uitgedrukt, zou je het, met wat goede wil, als “levenslied” kunnen vertalen. Niet het smartlappengenre, maar de heuse verhalen, waarin weliswaar de wat meer in de marge levende figuren, de prostituées, ontsnapte gevangenen, zeelieden, zigeuners enzovoort, een hoofdrol spelen. Die mensen dus, die, al dan niet vrijwillig, een klein beetje buiten de lijntjes durven te kleuren.Als je dàt weet, begrijp je alvast dat de Coplas, qua vorm, redelijk aan flamenco verwant zijn. Estela Pérez, zoals Estela de Maria van haar echte naam heet, heeft er al een heus parcours in het genre opzitten en, voor zover ik dat kon nagaan, is ze met deze “Vestida de Abril” aan haar vierde plaat toe, zij het dat ze er ruim de tijd voor genomen heeft: vijf jaar lang schreef de dame uit Cáceres, Extremadura, aan de negen songs op deze plaat. Zeven liederen werden helemaal door haar geschreven, zowel tekst als muziek en voor twee andere “leende” ze bestaande teksten, waarvoor ze dan muziek bedacht. Dat is het geval voor opener “La Copla”, een tekst van de grote christelijke dichter Manuel Machado en voor “Cancion Del Mar”, dat een Portugees lied is van Francisco “Ferrer” Trindade en Joaquim Brito -zowel Amalia Rodrigues als Dulce Pontes en bij ons Piet Veerman namen het al op- en nu door Estela naar het Spaans vertaald werd. De overige liederen, zijn dus allemaal eigen werk van haar en wie haar nooit eerder hoorde, maakt hier kennis met een doorgewinterde zangeres, die bijzonder veel emotie in haar voordracht legt, zonder dat ze nochtans in tranentrekkerij vervalt. Bij meer dan één nummer maakt ze gebruik van de typische klank van de Portugese gitaar, hier bespeeld door José Manuel Neto, en laat ze de liederen flink naar fado neigen, zodat je, bij voorbeeld met “El 13 de San Anton” - da’s de naam van het restaurant dat bij het theatergebouw van Cáceres hoort- de perfecte synthese krijgt, die je, gelet op de ligging van haar geboorteplaats -in het Zuidwesten van Spanje, met zowel Portugal als Andalusië als buren, van de muzikale genres, die je met die regio’s associeert. Fado, pop, jazz en Flamenco buitelen over elkaar heen en geven de zangeres de kans verschillende aspecten van haar kunnen te laten horen. Multi-instrumentalist Amed Torrecilla speelt daarin een nogal belangrijke rol: hij maakt veel van de arrangementen, programmeert een aantal ritmes, speelt piano en dwarsfluit en maakt een lied als “La Reina de Triana” - het lied dat de aanzet werd tot deze plaat en dat opgedragen is aan de zangeres Marifé de Triana, die in 2013 overleed en ook een heel populaire actrice was- tot een episch, bijna filmisch nummer. Ook thuisstad Cáceres wordt fraai bezongen in “Entre la tierra y el cielo” en de titelsong, een wiegenliedje voor het dochtertje van de zangeres, slechts begeleid door de bas van Rubén Rubio veroorzaakt keer op keer kippenvel bij ondergetekende. Als ik dat allemaal optel, kom ik uit bij: een bijzonder mooie plaat van een mij te onbekende vrouw en een geweldige zangeres, die een mij al te onbekend genre bedrijft, maar die ik vanaf nu heel graag van dichterbij zal proberen te volgen. (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||